- twee
- {{twee}}{{/term}}1 deux♦voorbeelden:1 twee boezemvrienden • une paire d'amistwee februari • le deux févrierhoofdstuk twee • chapitre deuxom twee redenen • à double titrehet is twee uur • il est deux heuresjij en ik zijn twee! • toi et moi, ça fait deux!〈zelfstandig〉 die twee zijn aan elkaar gewaagd • en voilà deux qui peuvent se donner la maindat is zo zeker als tweemaal twee vier is • c'est aussi sûr que deux et deux font quatre〈zelfstandig〉 twee aan twee • deux par deuxiets in tweeën breken • casser qc. en deuxhij deed het in tweeën • il l'a fait en deux fois〈auto〉 in z'n twee zetten • passer la secondezij waren met hun tweeën • ils étaient deuxvan tweeën één • de deux choses l'uneeen twee voor Frans • un deux (sur dix) en français→ {{link=vers}}vers{{/link}}
Deens-Russisch woordenboek. 2015.